Zijn boek ‘Borderline Times – het einde van de normaliteit’ staat hoog op de bestsellerlijsten in Nederland en Vlaanderen. Daarin houdt psychiater prof. dr. Dirk De Wachter de samenleving op een weinig zachtzinnige wijze een spiegel voor. Hij pleit voor een nieuwe bedachtzaamheid, traagheid en hechting: ‘Er is een probleem met de wereld. En ik durf dit te zeggen, omdat ik naar mijn patiënten luister.’

Hoogleraar Dirk De Wachter, sociaal psychiater aan het Universitair Psychiatrisch Centrum van de KU Leuven, woont in een oud herenhuis in Antwerpen. Portretten van filosofen hangen overal aan de muren. In de hal, op een witte muur van bakstenen, staat woord voor woord het logisch-filosofisch traktaat van Wittgenstein in grote, zwarte letters gesjabloneerd. Vlakbij de keuken leidt een steil trapje naar het souterrain, de plek waar De Wachter zijn patiënten ontvangt, of waar zij ‘op consultatie komen’, zoals dat in Vlaanderen heet. Op de muur boven de trap, voor de bezoeker afdaalt naar de spreekkamer, staat ook een tekst: ‘Aus der Tiefe rufe ich, Herr, zu dir’, uit de cantate BWV 131 van Bach. Een noodkreet uit het duister, uit de ellende. Een smeekbede om Gods genade.
Hier komen onder meer ook succesvolle, rijke mensen, zegt Dirk De Wachter, mensen die het zogezegd gemaakt hebben in de maatschappij. Sinds het verschijnen van zijn boek staan er dagelijks vijfentwintig nieuwe smeekbedes op zijn antwoordapparaat: of hij zo snel mogelijk contact wil opnemen. De nood is groot. En het wordt alleen maar erger. En dat komt, zo betoogt de Vlaamse psychiater, omdat we ons allemaal laten meeslepen door een onrealistisch geluksstreven: ‘Gelukkig zijn is niet moeilijk. Ga naar een pretpark. Ga naar een wellnesscentrum. Zit in een bubbelbad, verweek daar tot mossel. Dat is niet moeilijk. Maar ongelukkig zijn, dát is de kunst.’

Gelukkig zijn is niet moeilijk.
Ga naar een pretpark. Zit in een
bubbelbad, verweek daar
tot mossel

In uw boek noemt u patiënten de symptoomdragers van een ziektebeeld waaraan een hele maatschappij lijdt. U noemt ze ‘de kanariepietjes in de kolenmijn’. Waarom?

‘Ik ben een sociaal psychiater. Ik werk in een psychiatrisch ziekenhuis, waar ik de zorg draag voor heel ernstig zieke mensen. Mensen waarbij de diagnose met de oude term schizofrenie wordt aangeduid, een term die we eigenlijk nu vermijden, maar die toch nog altijd gebruikt wordt. Ik zorg voor de verdrukten, de verworpenen der aarde, zo u wil. En tegelijkertijd zorg ik hier, in deze omgeving die er kunstig uitziet en die in een dure straat van Antwerpen gepositioneerd is, voor mensen die niet ziek zijn, die volop in het leven staan. Op het eerste gezicht is er een zeer groot verschil. Maar als je voorbij de façade van de sociale conventies en de modieuze kleding kijkt, dan is er geen verschil. De schrijnendheid van het bestaan van succesvolle mensen en van niet-succesvolle mensen is niet zo verschillend. Die succesvolle mensen zijn niet ziek, volgens de wereld. Integendeel: zij zijn geslaagd. Maar ik zie ook onwaarschijnlijke pathologie bij die zogenaamd succesvolle mensen. Ook zij lijden. Ze zijn soms reusachtig eenzaam. Verlaten door hun partner, verlaten door hun kinderen die hen niet meer willen zien, illusies koesterend, schijnwerkelijkheden ophoudend om zich in stand te houden…’

Is het lijden van de mensen waarmee u in het ziekenhuis werkt vergelijkbaar met het lijden van de mensen die bij u op consultatie komen?

‘Soms wel, ja. Ik wil wel zover gaan om dat te zeggen. En daar moet ik natuurlijk voorzichtig mee zijn. In het ziekenhuis zijn er kwetsbare mensen, met een groot lijden. Ik wil dat niet bagatelliseren. Het doet mij veel pijn als ik op websites, waar iedereen uitbraakt wat hij denkt, lees: “die man heeft er niks van begrepen, hij weet niet hoe verschrikkelijk het is om patiënt te zijn”. Ik denk en hoop er wel iets van te weten: ik heb er elke dag mee te maken. De mensen die ik hier in mijn spreekkamer zie, lijken misschien minder kwetsbaar, maar in essentie is het lijden hetzelfde.’

Uw critici vinden ‘Borderline Times’ een pessimistisch boek. Zwart, somber.

‘Ik wil de wereld een kopstoot geven, zodat de boodschap overkomt. Sommige mensen vinden mij een cultuurpessimist, net als de door mij bewonderde schrijver Michel Houellebecq: dat is ook geen vrolijke kwast. Het klopt: mijn boek maakt niet vrolijk en dat is ook de bedoeling. Men mag kritisch zijn voor mij, ik ben zelf ook kritisch voor de wereld. Maar wat ik wilde vermijden, is wollige, half-zachtige, kneuterige, pastoorderige, therapeuterige praat. Ik wil scherpzinnig, duidelijk en to the point zijn.’

In uw boek stelt u inderdaad op harde wijze de toename van diagnostische labels aan de kaak. Is het allemaal zo erg?

Het loopt enigszins uit de hand, dat is toch duidelijk. Er zijn in de DSM V wéér nieuwe categorieën toegevoegd. Alles met goede bedoelingen, hoor. Het pad naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen. En dat dat ADHD-verhaal. Natuurlijk zijn er kinderen die onwaarschijnlijk geholpen zijn met Ritalin. Die een ramp van een leven hebben zónder de Ritalin. Maar het is een olievlek die uitbreidt. Ik heb dat expliciet op een studiedag van de patiëntenvereniging gezegd. Sommigen vonden het verschrikkelijk. Ze zeiden: ‘Hoe durft die vent, het moesten zijn kinderen eens zijn!’
Terwijl ik zelf… ik las als kind vijf boeken tegelijk, ik kon niet op mijn stoel blijven zitten. In deze tijd was ik zonder twijfel een adhd’er geweest. Geen extreme hoor, laat mij niet overdrijven. Maar toch. En natúúrlijk is het goed als een kind hulp kan krijgen met behulp van diagnostiek. Dat is  beter dan dat het alleen maar een slag in zijn gezicht kan krijgen omdat het een lastig en stout kind is. Natuurlijk. Maar mogen we nog wat nuanceren? Mogen we nog vinden dat een kind met adhd terechtgewezen mag worden? Ik ben veel terechtgewezen. En ik had geen zware adhd hoor, waarschijnlijk. Dat zal niet. Maar ik ben veel terechtgewezen. Op een liefdevolle manier. Mijn moeder stond voor een streng en rechtvaardig opvoedingsplan. Mijn moeder is overleden. Ik zag mijn moeder zeer graag. Maar je kunt je nu niet meer voorstellen hoe streng ik ben opgevoed.’

In uw geval werd uw adhd wellicht gemaskeerd door een hoge intelligentie.

Dat zal wel zo zijn, laat mij niet vals bescheiden zijn. Natuurlijk was ik een slim ventje. Ja. Maar ik heb toch behoorlijk wat naar mijn voeten gekregen hoor. Ik ben streng opgevoed. De vraag is: waar is de grens? Wanneer is medicatie nodig, nuttig, wenselijk, gecontraïndiceerd, schadelijk? Mijn zoon zit in het vierde jaar van de studie geneeskunde. In zijn jaar neemt een kwart tot een derde van de 150 studenten met de examens amfetamines. Ik ben daar toch ongerust over. En dat is niet alleen kritiek op de psychiaters en psychologen; het is kritiek op de maatschappij die zijn heil zoekt in pillen voor alles. En de farmaceutische industrie speelt daar op in. Maar de schuld ligt niet alleen bij de industrie. Begrijp me goed: ik wil niet te vriendelijk zin voor de industrie. Ik krijg geen subsidies en ik doe geen studies voor de industrie. Maar het is al te goedkoop om te zeggen: we schrijven te veel pillen voor omdat de industrie dat door onze strot ramt. Het is de maatschappij die die pillen wil. We willen voor onze kinderen die wat druk zijn een pil en dan zijn we er vanaf. We willen voor onszelf als we ons slecht voelen een pil en we willen geen vragen stellen. Het zijn wijzelf, wij allen, de maatschappij zijn wij.’

En wat is de rol van de DSM in de toename van diagnoses?

‘Ik houd mij eigenlijk niet zo bezig met de DSM. Ik gebruik de DSM om mijn classificaties aan te duiden en om subsidies te krijgen van de overheid, zodat ik betaald kan worden. En verder leg ik het boek opzij en luister ik naar de patiënt tegenover mij.’

De Amerikaanse psychiater Allen Frances heeft zich fel uitgesproken tegen de DSM.

‘Ja, die zat in de taskforce van de DSM IV. Nu zit ‘ie op de blaren natuurlijk. Ja, ik begrijp het wel dat hij zich nu heel schuldig voelt. Eigen schuld, dikke bult, denk ik dan. Ik heb er niks mee te maken. Ik zit nergens in.’

Maar het gevaar is natuurlijk dat andere psychiaters of psychologen, met die bijbel in de hand, nog meer diagnoses gaan uitdelen.

‘Als de DSM een waarheid wordt, geen hypothesevormend kader maar een waarheid, gebonden aan hersenafwijkingen en medicamenteuze behandelingen, dan zitten we inderdaad met een probleem. En de Nederlandse hoogleraar psychiatrie Jim van Os zal misschien wel gelijk krijgen hoor, als hij zegt dat dat systeem zo over zijn kookpunt aan het raken is dat die zal imploderen onder zijn eigen gewicht. En dan zullen we nieuwe ideeën moeten genereren, zeker. Dat zal zichzelf oplossen, denk ik dan. Ik ben een hoopvolle mens, weet u.’

U zegt in uw boek: de Belgische hoogleraar klinische psychologie en psychoanalyse Paul Verhaeghe en ik zijn de enigen in de academische wereld die op een forse manier aan de boom schudden. Is dat een eenzame positie?

‘In mijn vakgebied ben ik, door mijn boek, nog wat meer geïsoleerd komen te staan dan daarvoor. Dat zegt Paul Verhaeghe ook. En in Nederland is er niemand die op het voorplan komt. Tegelijkertijd halen de Nederlandse media me graag binnen. Bij de VPRO moest ik van alles gaan uitleggen. Daarna hadden ze nog zelden zoveel reacties gehad. Omdat een kleine Vlaming de Nederlanders moet vertellen wat er mis is met hun maatschappij. De Nederlanders hadden dat zelf niet gemerkt. Ik overdrijf nu wat, maar het is merkwaardig dat de cultuurkritiek nu van de psychiaters moet komen. Waar zijn de sociologen gebleven? Waar zijn de filosofen? Wat is er aan de hand met de wereld? Wel, de wereld is verdoofd in zelfgenoegzaamheid. En het zijn zij, die met patiënten spreken, en naar patiënten luisteren, die weten dat er iets aan de hand is.’

We schrijven te veel pillen voor
omdat de industrie ze door
onze strot ramt? Het is de
maatschappij die pillen wil

Toch zijn er in Nederland geen psychiaters of psychologen die zo hard aan de bel trekken als u.

‘En dat komt, excuseer mij, doordat de zelfgenoegzaamheid in Nederland waarschijnlijk nog meer is doorgeschoten dan in het primitieve Vlaanderen.’

Is er nog hoop?

‘Ja, zeker, dat is de titel van het laatste hoofdstuk in mijn boek. Dat hoofdstuk was er eerst niet. Ik wilde de lezer een spiegel voorhouden en meer niet. Maar mijn uitgever en een aantal meelezers zeiden: dat kun je niet maken. Het is verschrikkelijk wat ge daar doet. Dus heb ik een lang hoofdstuk met de titel ’Hoop’ geschreven, omdat ik vond dat ze gelijk hadden. Een psychiater moet staan voor de hoop. Dat is een soort ethische plicht. Ik heb een aantal positieve fenomenen beschreven en een aantal denkers geciteerd die hoop bieden.  Ik houd er niet van om iets te dicteren, om mensen voor te schrijven hoe het moet. Dat geldt ook voor de politiek: zodra er een leider opstaat die zegt: ”ik weet het, volg mij”: wees dan op uw hoede. Denk zélf na over uw leven. En daarom eindig ik ook met Levinas: die spreekt over ‘het kleine goede’. iedereen moet zijn eigen leven in handen nemen en zijn verantwoordelijkheid opnemen.’

U schrijft: de cruciale factor voor de psychiatrie van morgen is hechting. Wat is hierin de rol van psychologen?

‘Ik pleit voor bedachtzaamheid, traagheid en hechting, waarbij een therapeut iemand is bij wie je terecht kunt. Dat oude, huisartsige model van een vertrouwensfiguur die niet alles moet oplossen maar die er toch wel is voor de patiënt.  Ik hoop dat psychologen zichzelf de vraag stellen: hoe zit het met mijn hechting? Hoezeer ben ik gehecht aan mijn patiënten? Het gaat om bekommerdheid, van mens tot mens. En niet alleen op een instrumentale, gediagnosticeerde, technologische manier. Goede zorg betekent: zorgzaam zijn voor uw medemens. En dat is van een andere orde dan het efficiënt en zakelijk doorlopen van flowcharts en het efficiëntiedenken, dat zeker in Nederland veel te ver doorgeschoten is. Dat werkt niet. We scoren een 7,9 op de schaal van geluk. Tegelijkertijd zijn er zoveel psychiatrische etiketten en is er zo’n enorme vraag naar pillen en naar hulp. Er is agressie, er is middelenmisbruik… Allemaal door het streven naar een ongebreidelde en onrealistische gelukscultuur.  Omdat onze norm zo hoog ligt dat er meer en meer mensen uit de boot vallen. Laat ons dus alsjeblieft een beetje ongelukkig zijn. Gelukkig zijn is niet moeilijk. Ga naar een pretpark, naar een wellnesscentrum, zit in een bubbelbad, verweek daar tot mossel. Dat is niet moeilijk. Maar ongelukkig zijn, dát is de kunst. Hoe kunnen wij leven met het feit dat we ziek worden, oud worden, dat onze partner niet meer van ons houdt, dat onze ouders sterven, dat onze kínderen sterven godbetert! Dat willen wij niet weten. En toch is dat ook het leven. Onvermijdelijk. Laten we simpelweg hopen dat het leven meestal wel meevalt en dat er genoeg vreugdevolle en goede momenten zijn. Laten we hopen dat de tegenslagen beperkt blijven. Maar een leven zonder verdriet, dat bestaat niet.’

 Dit interview werd gepubliceerd in juni 2013 in vaktijdschrift De Psycholoog (©).

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je me nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen waardering € -